Met grote stappen door de geschiedenis van Losdorp. deel 1
Uit de oudheid zijn niet veel gegevens over onze omgeving .Het kleigebied van Noord-Groningen werd alvoor de jaartelling bewoond, en is ook met (tijdelijke) onderbrekingen steeds bewoond gebleven.De eerste volkeren die hier woonden waren de Friezen. De Friezen waren een volk dat lang een heidense godsdienst heeft aangehangen. Tussen 1000 en 650 voor Christus slibde het gebied waar we nu wonen op tot kwelderhoogte. Deze situatie is te vergelijken met het huidige waddengebied. Bewoning vond in eersteinstantie plaats op de hoger gelegen kwelderruggen of oeverwallen op een korte afstand van een waterloop, ' deMaren'. Dit zijn van oorsprong natuurlijke waterlopen uit de tijd vóór de aanleg van zeedijken. Omstreeks de derde eeuw na Christus sloeg de zee gaten in de kwelderruggen en overstroomde grote gebieden. Als reactie hierop werden veel woonplaatsen opgehoogd en terpen of wierden opgeworpen. Veel mensen trokken waarschijnlijk terug naar de hoger gelegen zandgronden.
Een van de weinige bekende schriftelijke berichten over onze streek is van Plinius de Oude, hij schrijft in 47 na Chr. over een erbarmelijk volk (misera gens) dat als schipbreukelingen leeft op met de handopgeworpen verhogingen (tribunalia exstructa manibus).
Het merendeel van de Noord-Groningse dorpen is een terp- of wierdedorp. Losdorp behoort tot de z.g.radiaire Wierdedorpen.
Al aan het begin van onze jaartelling is in het bebouwingspatroon een radiaire opzet te herkennen.De Boerderijen staan in een krans om een open middengebied heen, met het bedrijfsgedeelte naarhet land toe gekeerd. De wierde van Biessum geldt als het meest duidelijke voorbeeld van een radialewierde. Bij de radiaire wierden wordt de voet van de wierde gemarkeerd door een rondweg (ossegang).Vanaf de rondweg lopen - als spaken in een wiel - een variabel aantal verbindingswegen naar hetcentrum van de wierde, dat van oudsher gemeenschappelijke functies herbergde, zoals zoetwater-voorziening (dobbe) en de kerk. Oorspronkelijk waren die radialen niet meer dan voetpaden voorintern verkeer, en vele zijn dat nog (vaak kerkepaden genoemd). Andere zijn uitgegroeid tot woonstraten.In Losdorp is een stuk van de Westendorpweg en de Fraeilemaweg geprojecteerd op de plek van deoude ossegang. Bij de Fraeilemaweg 21 is achter in de tuin de oude structuur van de ossegang het bestbewaard gebleven. De twee weggetjes naar de kerk zijn onderdelen . van de oude radiale structuur.Tegenover de ingang van de kerk door tuin en erf van Frailemawegnr. 15 heeft een kerkepad richtingGodlinze gelopen. In een aantal dorpen loopt rond de wierde een tweede rondweg , (b.v. in Spijk) Vanafde rondweg leiden wegen het open land in.
Van veel invloed voor de ontwikkeling van wierdedorpen is in de12e eeuw de stelselmatig uitgevoerde dijkaanleg geweest. (De dichtstbijzijnde dijk bij Losdorp was de Spijkter(oude)dijk).
Ten gevolge hiervan zijn vele kleine dorpswierden in de loop van de volgende eeuwen verlaten. Somsresteren een paar boerderijen, een kerk (Marsum) of een paar huizen. Op een aantal grote wierdenliggen tegenwoordig slechts kleine dorpen, waardoor grote delen van de wierde onbebouwd zijn gebleven. Rond de laatste eeuwwisseling zijn veel van deze onbebouwde delen, ook in Losdorp, voor commerciële doeleinden afgegraven.
In 2003 is een gedeelte van de wierde van Losdorp, dat was afgegraven voor commerciële doeleinden,weer opgehoogd.
Losdorp ligt zoals de meeste wierdedorpen aan een natuurlijke oude waterloop, het Maar. Ook heeft ze,vanuit het verleden, een bescheiden haven of zwaaihoek, gelegen aan de rand van de wierde. Voor deopkomst van het wegverkeer aan het begin van de 20ste eeuw was dit een belangrijk knooppunt voorverkeer. Per schip werd bijvoorbeeld de afgegraven wierdegrond vervoerd, evenals landbouwproducten enniet te vergeten turf.
De oorspronkelijke bebouwing op de wierden bestond, zoals uit opgravingen is af te leiden, uit eenvoudige boerderijen van houten vlechtwerk met een rieten dak . De indeling van de boerderijen en huizen bleef eeuwenlang in principe ongewijzigd . De plattegrond van de huizen is ingedeeld op eenzelfde manier als de voorhuizen van boerderijen: voordeur met gang in het midden, met aan weerszijden een kamer; daarachter dienstruimten (slaapgelegenheid, washok, keuken, schuur, enz.). Eerst kort na de eeuwwisseling, werd het bebouwingstype langzaam verdrongen door minder streekeigen types. De dakvorm, van de huizen, geeft een indicatie van de ouderdom van het pand. Rechte eindgevels duiden op een hogere ouderdom dan de in de 19 e eeuw gebruikelijke, typisch Groningse, afgeknotte bouwvorm met korte dakvlakken - wolfseinden - op het bovenste deel van de eindgevels.
Van groot belang voor de geschiedenis van Losdorp en omstreken is het feit dat Karel de Grote (eenchristelijke keizer) in 775 Friesland binnen viel en in een 2 -tal slagen de Friese koning Radbout versloeg. Friesland werd toen een Frankisch hertogdom. Het was het begin van de kerstening. Heidense tempels, altaren , graven enz werden vernield. Sommige oude tempels werden als Christelijk kerk ingewijd. Makkelijk ging e.e.a. niet. Dit blijkt wel uit de kronieken waarin regelmatig melding gemaakt wordt van het feit dat aangestelde priesters vermist werden. Ook de eerste kloosters werden doorgaans op gewijde (heidense) grond gebouwd. Zooals Feldwerd onder Holwierde.
In onze streek werd tot de kerstening Wodan (mercurius) , de god van vele herdersvolken eer betoond.Naast Wodan vereerde men o.a. Freya (godin der liefde) , Odin ( krijgsgod) en Meda . Heel lang nogwaren restanten van deze godsdienst terug te vinden . Voorbeelden van heidense gebruiken die nog langin zwang waren zijn : b.v. het houden van rechtspraak aan de noordzijde van de Kerk. Aan de oude tijden herinneren ook nog namen. Zoals de weg komende van de Eems bij Farmsum en gaande naar Opwierde nog lang de naam Radboldiweg gehad heeft .
Rond 807 vielen de Gothen noord Nederland binnen . Na een lange en bloedige strijd werden zij bij de Eems verslagen. (van veel krijgsgevangenen werd het hoofd afgeslagen en in de Eems geworpen) . Zelf hielden de Friezen strooptochten in o.a. Jutland. In deze tijd leefde ook de vrome Walfridus in Bedum. Bij een inval van de Noormannen werd hij en zijn zoon Radfried gedood. Nadat men later bij zijn graf vuur en lichtverschijnselen zag groeide dit uit tot een bedevaartplaats waar ook zieken genezing vonden.Later bracht men zijn overblijfselen over naar de kerk in Bedum.
Tussen 808 en 810 zijn de Noormannen met 200 schepen op de Friese kusten geland en hebben erverschrikkelijk huisgehouden. De Noren stonden onder leiding van koning Godfried , mogelijk een kleinzoon van koning Radbout (die was verslagen door Karel de Grote). Door de regelmatige invallen van de Noormannen werden de kusten door veel inwoners verlaten. Pas jaren later werden de Noormannen verdreven.
De bevolking bestond in die tijd uit 'vrijen' (mensen met een eigen erf) en lijfeigenen. Indien de vrijenuitgebreide landgoederen bezaten waren ze verplicht de 'heer' (de keizer) te volgen bij oorlogen. Omdatoorlogen veelvuldig voorkwamen besloten veel vrijen hun landerijen aan de kerk over te dragen en vervolgens in pacht (of in precarie) terug te nemen. Hiermee ontliepen ze de verplichte krijgsdienst.
In 855 vermaakt, volgens dr. Westendorp, ene Folkerus zijn goederen en landerijen aan het convent(klooster) te Werden (In Duitsland aan de Ruhr) . In de giftbrief komt o.a. de dienstbaarheid van Unno, Ebbe, Hoige en Dudi (Doede) te Lasdorp in Fivelgoo (Losdorp) voor die ook werden geschonken. Vanaf dit moment waren grote delen rond Losdorp van het klooster te Werden. Bovengenoemde mensen waren waarschijnlijk pachters van de grond die vroeger hun eigendom was.
In de Middeleeuwen bleef de kuststrook waarin wij wonen een bijzonder land. De bisschoppen woonden ver weg in Utrecht of Münster en de door de keizer benoemde graven kregen weinig of geen grip op het gebied. Er werd dan ook gesproken over de Friese vrijheid. Er was veel akkerbouw en handel in landbouwproducten. De Friezen, goed bekend met het water, waren kiene handelslui. Door het gebrek aan een centraal gezag was er echter grote onderlinge naijver en strijd. Voortdurend werden door de diverse leidende figuren en landstreken vetes uitgevochten. In deze woelingen kon de stad Groningen, feitelijk het topje van het land Drenthe, steeds meer invloed krijgen.
In de 10e - 11e eeuw, de tijd van de ontdekking van Noord Amerika, van Floris I en van Macbeth, komen in onze streek de eerste kloosters op. De kloosters zijn van groot belang voor de verdere ontwikkeling . Met name spelen ze een grote rol bij de aanleg van dijken, de waterhuishouding en waren een bron van kennis. Zo stichtte Hatebrandus in 1183 een klooster voor mannen en vrouwen te Feldwerd onder Holwierde. (Op de plaats van het klooster staat nu de boerderij : Oldenklooster.)
De 12e eeuw was de eeuw van 2 pauzen. Een in Rome en een tegenpaus in Avignon. De tijd van de opkomst van Genua en Venetie maar ook de periode waarin voor het eerst gebruik werd gemaakt van postduiven. Emo pastoor in Huisinge (geboren in 1170) en later in het klooster Romerswerf schrijft over de periode 1203 t/m 1237 een kroniek met de belangrijkste gebeurtenissen.. Romerswerf, waar hij verbleef, wordt later Roozekamp genoemd en lag tussen Jukwerd en Krewerd. (op de plaats waar het klooster was is nu nog een boerderij met een schuur waar Romerswerf op staat. ) In 1213 stichtte Emo in Wittewierum het klooster Bloemhof.
Uit de Kronieken krijgt men geen vrolijk idee van het leven in ons terpen- en wierdengebied. Behalveover de regionale oorlogen en twisten, die in die dagen geheel Europa teisteren, leest men voortdurend van stormen, natuurrampen, ziekten en misoogsten. Nu eens is het overvloedige regenval die de hooioogst doet mislukken of het graan laat verrotten. Dan weer heerst er de (paarden) pest.
De Marcellusvloed op 15 januari 1219 (naar Emo): Toen dan het uur van slapengaan, zoals gezegd is,veiligheid had beloofd en het geweld van de zee plotseling veel sterker was geworden en ongeveer gedurende de tijd van een nachtelijk uur was gestegen, begonnen de ongelukkige stervelingen te vluchten en naar de daken van de huizen te klimmen, en ze liepen over de balken alsof het de vaste grond was; ze maakten openingen in de daken, want ze vonden het veiliger niet onder de daken maar erop hun toevlucht te nemen. Velen die de storm wel wilden maar niet konden trotseren om hun vergankelijke bezittingen in veiligheid te brengen, vonden de dood, want het geweld van het stromende water maakte het hun onmogelijk op de been te blijven. Ach, hoe vreselijk was het mensen als zeedieren te zien ronddobberen tussen de golven, ongelukkigen zonder vaartuig te zien varen op wat samengebonden stukken hout of op hooi of stro, als speelbal van het geweld der zee. In deze stormvloed zijn duizenden mannen, vrouwen, en kinderen omgekomen; ook kerken zijn verwoest. Als gevolg van de vloed schonken veel mensen hun land aan de kerk. Als landeigenaren waren zij verantwoordelijk voor het hestel van de dijken maar zij konden de kosten van herstel van de dijken niet betalen . Door hun land aan de kerk te geven en daarna terug te pachten waren ze van dit probleem (wat betreft de kosten) af.
Slechts een enkele keer lijkt het leven onbezorgd. Op 11 maart 1224 schrijft Emo dat de boer zijnwerktuigen ter hand neemt om de grond open te breken en bonen te zaaien. Omstreeks 17 maart komen venkel en lelie uit. De lentewarmte komt terug en kleurt de velden. Op 18 maart doet de lente de krokussen voor de dag komen en de wilgen uitlopen.
De onbezorgde periode duurde maar kort . In 1225 beschrijft Emo een aardbeving die dermate hevigwas dat er aanzienlijke schade ontstond. Emo: Op 27 oktober van dat jaar wordt er op verschillende plaatsen een verschrikkelijke aardbeving waargenomen. Midden op de dag scheurt het oppervlak van de vloer open, de muren staan te wankelen en de zoldering schijnt heen en weer te zwaaien
Ook aan de invloed van de kruistochten naar het heilige land ontkomen we hier niet. In 1226 vaartt.b.v. een kruistocht een vloot van uit Borkum zuidwaarts. 1 schip was uitgerust op kosten van onze omgeving. Het geld was verzameld door : Emo van Bloemhof , de prior van het klooster te Feldwerd , de deken van Loppersum en Gerko de deken van Fermsum. Het is aan te nemen dat er geld/goederen en mogelijk zelfs mensen uit Losdorp aan boord waren.
In 1242 wordt Menco abt van Bloemhof. Menco schrijft tot ongeveer 1273 een vervolg op de kroniek van Emo.
In 1249 beschrijft ook Menco een stormramp.: Op 27 december 1248 neemt de westenwind in devoornacht bulderend toe. Van veel huizen worden de daken afgerukt en sommige storten in. In de vroegeochtend draait de wind naar het noorden en stroomt het land onder. Doordat het geen hoogwater is, valt de ramp mee. Dat wordt anders op 4 februari. Ook dan draait de wind van het westen naar het noorden en neemt geweldig in kracht toe. Drie dagen houdt de storm aan en elke dag opnieuw wordt het land onder water gezet. Hoewel er dit keer niet zo veel mensen verdrinken als bij de Marcellusvloed, dringt het water toch ver de binnenlanden in. Negen maal wordt het eb, schrijft Menko, zonder dat het binnenlopen van het water wordt onderbroken. Daarna vloeit het water ook maar heel langzaam af en pas na Sint-Ludgersfeest, op 26 maart, kan er worden geploegd. Dit lijkt eerst goed te gaan, maar tegen de tijd dat het zaaigoed moet opkomen blijkt de grond volkomen verzilt. Dit wordt nog verergerd door de kracht van de zon, die het zout als het ware naar de oppervlakte trekt. De oogst mislukt en ook het vee krijgt niet te eten; het sterft voor het grootste gedeelte. Het jaar ná de stormramp is het voorjaar te droog en ontstaat er veepest. Vrijwel al het vee dat het vorige jaar heeft overleefd of aangekocht is na de storm, sterft. Door de hitte van de zomer beginnen de krengen te rotten en er heerst een ondraaglijke stank. Daardoor raken ook de mensen besmet met de pest, waarbij een venijnige blaar ter grootte van een eikel tussen vel en vlees ontstaat (de builenpest). In het begin denkt men dat de ziekte wordt veroorzaakt door een insectenbeet. Dan ontdekt men dat de ziekte zich het eerst manifesteert door een zwelling boven de schouders, bij de hals. Alleen als deze meteen de eerste dag wordt uitgesneden en de wondwordt dichtgeschroeid maakt men kans te overleven.
In 1267, de tijd van Dante Alighieri en Thomas van Aquino, meldt Menco dat er al 12 jaar vrede is inonze omgeving. Dit was toen iets heel bijzonders. In Engeland was Richard (Leeuwenhart) koning, en bij 't Zand werd begonnen met de aanleg van een nieuwe dijk.
In 1258 werd door abt Eppo onder Termunten een Bernadiner klooster gesticht. De kloosterlingen werden grijze monniken genoemd vanwege de kleur van hun kleding. Enkele jaren later werd in Wittewierum gestart met de bouw van een van de eerste stenen kerken uit onze omgeving . Niet lang daarna (1262) was er een aardbeving waardoor de toren v/d kerk van Wittewierum omviel en men gedeeltelijk opnieuw kon beginnen. Menko schrijft hierover : Op 28 januari steekt een storm op die huizen doet instorten. De klokkentoren van Wierum wordt, ondanks zijn gewicht, van zijn plaats geblazen. Ook de westzijde van het klooster Bloemhof stort in. Gelijktijdig is er een aardbeving die de altaren in de kerk die niet tegen de muur staan, zichtbaar doet bewegen. In de dertiende eeuw wordt ook in Losdorp de eerste stenen kerk gebouw. Wanneer precies is niet bekend. Zo goed als zeker heeft er eerst een houten kerk/kapel gestaan die vermoedelijk gebouwd was op de restanten van een heidense offerplaats.
Het ontstaan van de Dollard.
In 1277 was er weer een grote stormvloed waarbij de Eemsdijken bij Jansum en Reide het begaven. De storm woede rond kerst. Veel mensen verdronken en het duurde 3 jaar voor men de dijken weer hersteld had. Gedurende al die tijd stroomde het water bij vloed naar binnen. Om in de toekomst overstromingen te voorkomen legde men een nieuwe dijk aan. Helaas deed men dit op een verkeerde plek. De ondergrond was veenachtig en de dijk begaf het al snel. Steeds meer land kwam onder water te staan en de plas die zo ontstond noemde men later de Dollard. Met name de stormen van 1299 hebben bijgedragen aan het ontstaan van de Dollard.
In 1287 is het weer raak. Op 14 december baant het water zich een weg en verzwelgt vee, huizen, graanen hooi. Het water stroomde ten oosten van Ooterdum en ten westen van Uskwerd naar binnen. Garmerwolde, Woltersum en Oostwold stonden blank. Tussen de Eems en de Lauwers kwamen ongeveer 20.000 mensen om. Alles wordt meegesleurd naar de Wolden en tal van stenen huizen storten in. Zelfs eiken worden uit de grond gerukt en meegevoerd.
De Fraeilemaheerd/borg:
In 1578 wordt voor het eerst het bestaan van de Fraylemaheerd genoemd. Het is de periode van Filips II , de 80 jarige oorlog en in 1584 de moord op Willen van Oranje.
In deze tijd is er een redgerrecht aan de Fraeilemaheerd verbonden. Degene die dit recht in bezit had was verantwoordelijk voor de rechtspraak en bevoegd diverse soorten functionarissen aan te stellen.Ook later wordt er gesproken van een borg met rechten. Tussen 1578 en 1798 veranderd dit, de rechten zijn er niet meer en er wordt alleen nog gesproken van een boerenplaats, die uiteindelijk in 1890 opbrandt en met de oude materialen wordt herbouwd.
In de gevel van een boerderij aan de Westendorpwegnr. 4 treffen we nog een ingemetselde steen aan met de gebeeldhouwde alliantie-wapens Schaffer-Entens, restant van die oude borg. Ooit werd de borg bewoond door Berend Schaffer, in 1615 de eerste student van de Groninger Universiteit.
Onderstaande tekening geeft een impressie hoe de borg er mogelijk uit heeft gezien.
Na de familie Schaffer komt de heerd (1662) in handen van de familie Entens om tenslotte in 1704 verkocht te worden aan Josine Ripperda, (vrouwe van Oosterwijtwerd.)
Na Josine Ripperda wordt de borg bewoond door verschillende andere families. Hieronder volgt een stukje uit de genealogie van de familie Mekkes :
Luitjen Herms, diaken te Hellum, trouwt op 1-6-1696 te Hellum met Greetje Mekkes, De twee oudstezonen van Luitjen en Greetje: Harm en Mekke vertrokken naar Losdorp. Harm werd daar landbouwer opde Fraielema Heerd. Zoon Mekke Harms, gehuwd met Cornelia Jans Zandt, volgde zijn ouders als eigenaar op de Fraijlemaborg . Mekke ging de achternaam Ter Borgh gebruiken, de aanleiding mag duidelijk zijn.
Leuk is nog te vermelden dat later ene Roelina Hendriks Eles (een nazaat van Karel de Grote) trouwt met Harm Mekkes ter Borg, olieslager, zoon van Mekke Harms ter Borgh (landbouwer op Fraijlemaborg) en Cornelia Jans Zandt. Harm. Uit de geschiedenis van de Fraeilemaborg te Slochteren volgt dat er waarschijnlijk vier verschillende Fraylemaheerden hebben bestaan, te Slochteren, Losdorp, Godlinze en Wittewierum. Ze danken allen hun naam aan dezelfde familie.
Uit de kerkelijke archieven:
Een andere bron van gegevens is het Archief van de Hervormde Gemeente Losdorp. Hierna volgen een aantal notities uit de kerkenraadvergaderingen van Losdorp. (De hier vermelde notitie een subjectieve selectie en derhalve niet maatgevend.)
1716 Den 4 December is de kerkvergaderinge gehouden, en na gehoudene censura morum door Gods goetheiit niets berispelijk in de gemeente voorgevallen, als dat Diever Tjaarts continueert in ’t versuimen van ‘t H. Avondmaal en van de kerkgangh, niet tegenstaande alle de vermaningen omtrent haar angewend: daer en boven is ook Roelef Jans van wegens sijn menigvuldige dronkenschap de H. communie ontsegt.
1724 Den 10 Meert is Pieter Geerts wegens zijn veelvoudige dronkenschap de tafel des Heeren verboden, daer en boven is Anje Jans geweert van ‘t H. Avondmaal wegens haar begane hoererij.1728 Den 23 Septemb: is kerkvergaderinge gehouden en met den gebede begonnen. Is ‘t Frerik Garmsverboden om an de Tafel des Heren te gaan, door dien hij op een sondag en wel op een danqkdagh niet lange voor ‘t avondmaal an ‘t jong volk veel sterke drank heeft uitgetapt, waar door ‘t jong volk en ook andere tot late in de nagt hebben geseten tot dronken wordens toe, en ijdele liedekens hebben gesongen, en nademaalPieter Geerts, mede bij dat losse geselschap is geweest tot late in de naght, is hem mede ‘t avondmaal verboden.
In 1775 wordt de kerk in Losdorp ingrijpend verbouwd. Hiervan getuigt nog de steen boven de ingang. Behalve dat de kerk wordt aangepast komen er op dat moment ook de huidige (lodewijk XV) kansel in. (het Lohman orgel is van 1830)
Losdorp zou in het verleden 3 molens gehad hebben. Aan de noordzijde van de weg naar Holwierde,ten oosten van de tol, werd in 1755 een achtkantige stellingmolen gebouwd, als pelmolen. Jacob Eyssens was er tot zijn dood in 1763 pelmolenaar. Bij een boedelscheiding in 1764 werd de molen toegescheiden aan Frikke Eyssens alsmede een behuizing waar een bakkerij in was gevestigd. In 1779 werd de molen verkocht aan Cornelis Jans Pel en Bauke Cornelis. Blijkbaar hadden ook deze mensen de molen weer verkocht want in 1784 werd vermeld, dat Ebel Pieters en co. het geheel van de hand deden. Wie toen de koper was is niet bekend, maar in 1791 was Walle Pieters Mulder de eigenaar. De tweede molen was gelegen op de hoek Westendorpweg en de Krommeweg noordzijde. Reeds in 1628 stond daar een molen. De molen komt ook voor op een kaart uit 1686. Volgens een beschrijving uit 1754 stond er een deftige nieuw doorgetimmerde roggemolen van het standerdtype. In 1818 werd de molen door de bliksem getroffen. De molen werd hersteld/vernieuwd , want er is later sprake van een korenmolen. In 1851 werd de molen ook een olieslagerij.De molen brandde in januari 1855 af. Tenslotte moet er nog een molen hebben gestaan ten oosten van de kerk en aan de noordkant van de Spijkstermaar. Of dit werkelijk zo is, is niet terug te vinden in het archief. In het trouwregister van de kerk in Losdorp vinden we nog dat in 1781 Albartus Derks opsiender is bij de molen te Losdorp en in 1789 Jurrijn Jans Dusch, molenaar. Welke molen het hier betreft wordt niet vermeld.
Dr. Nicolaas Westendorp 1773-1836
Aan de noordzijde van de kerk van Losdorp, tegen de toren aan, treffen we de zerken aan van Dr. N. Westendorp en zijn echtgenote. Nicolaas Westendorp werd geboren in Farmsum, studeerde theologiein Groningen en was achtereenvolgens predikant van Sebaldeburen en Losdorp. Naast zijn "gewone"predikantswerk was Westendorp ook schoolopziener. De schoolopziener bezocht een paar keer per jaar de scholen in zijn gebied. Hij trachte het onderwijs naar een redelijk niveau te tillen. Geen eenvoudige opdracht. Bekendheid verwierf Westendorp door zijn publicaties op geschiedkundig en oudheidkundig gebied. Bekroond met goud werd zijn antwoord op de prijsvraag van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen: Verhandeling ter beantwoording der vraag: welke volken hebben de hunebedden gesticht? In welke tijden kan men veronderstellen, dat zij deze oorden hebben bewoond?. In 1832 schreef hij: Bijzonderheden uit de geschiedenis der hervorming in de provincie Groningen tussen 1545 en 1580. Westendorps wetenschappelijke activiteiten werden door velen hoog geschat. Een benoeming tot hoogleraar in Leiden zou hij hebben afgeslagen, omdat de vrouwen van de hoogleraren daar geen oorijzer droegen. Een andere overlevering vertelt, dat tijdens de begrafenis van zijn echtgenote bij het luiden van de kerkklok de klepel zou zijn losgeraakt. De klepel trof één der begrafenisgangers, maar gelukkig zonder rampzalige gevolgen.
De geschiedenis van dr Westendorp en de gemeente Holwierde spelen zich gedeeltelijk af in de tijd van Napoleon, en het koninkrijk Holland. Napoleon heeft een grote invloed gehad op het bestuur en de inrichting van ons land. Het ontstaan van de gemeente Holwierde is hier een voorbeeld van.
Gemeente Holwierde 1808-1811:
In de tijd van het Koninkrijk Holland had koning Lodewijk Napoleon een reglement ingevoerd voor het bestuur van de plattelandsgemeenten in de provincie Groningen.
Er was hierbij een gemeentelijke indeling gemaakt waarbij de dorpen Bierum, Spijk,
Holwierde, Godlinze en Losdorp onder de gemeente Holwierde kwamen te vallen.
Van het archief van de gemeente Holwierde is slechts één zogenaamd brievenboekbewaard gebleven, waarin de verzonden brieven van het gemeentebestuur staan afgeschreven.In de eerste brief, gericht aan de heer Landdrost van het departement Groningen en gedateerdop 19 november 1808, laat men weten dat er in Holwierde geen geschikt vergaderlokaal voorhandenwas en men daarom is uitgeweken naar Bierum alwaar voor 50 gulden per jaar een huis met4 kamers kon worden gehuurd.In een brief van 26 november laat men diezelfde landdrost weten wat het zoal kost om een gemeentete besturen. Behalve de al eerder genoemde 50 gulden voor de huur van een gemeentehuis moet ereen tafel worden aangeschaft voor 30 gulden, een lessenaar voor 20 gulden, een kast kost 40 guldenen 8 stoelen kosten 56 gulden. Verder moet er o.a. inkt worden gekocht en “zandkoper”.Ook een hamer en een schel moeten er komen.
Vuur en licht staan voor 50 gulden op de begroting en “schrijfbehoeftens, brieveportenen prothocollen” voor 100 gulden. De totale begroting bedraagt 464 gulden en waar ze dat vandaanmoeten halen is nog even de vraag. De brief aan “Mijn Heer de Land Drost” eindigt dan ook met hetuitspreken van de hoop ”hiermede voldaan te hebben aan de intentie van UHEGestr. (UHoogEdelGestrenge)en gaarne wenschende dat UHEGestr. ons een middel tot verkrijging dezer penningen aanwees”. Het brievenboek, het enige overgebleven archiefstuk van de gemeente Holwierde, werd onlangs van dezolder van de bibliotheek van Spijk overgebracht naar het gemeentehuis in Delfzijl.
Hier eindigt het eerste deel van de geschiedenis van Losdorp.
A. Ernsten
November 2009